Verhaal van Frank Klasens

Het leven is een reis, geen race

Als ik aan mijn pensioen denk, dan denk ik vaak: wat ga ik dan doen?! Want ik ben niet iemand die houdt van nietsdoen. Maar ik vind het fijn om straks iets te doen wat ik erg leuk vind. In zekere zin is pensioen voor mij een kans om te doen waar mijn hart ligt. Ik hou me onder andere veel bezig met filosofie en ik schrijf heel graag. En ik doe aan trailrunning. Een sport waarbij je soms wel 100 kilometer rent in de bergen.  

De overgang naar pensioen hoeft voor mij niet zo’n big bang te zijn. Ik wil er langzaam, maar bewust, naartoe werken. Dus vóórdat ik met pensioen ga, wil ik eigenlijk al toeleven naar het leven ná mijn pensioen. Wat echt een droom zou zijn, is om een eigen filosofische praktijk te hebben. Dat ik met andere mensen een diepteonderzoek kan doen naar vragen die zij hebben. Maar ik snap dat dat een verafgelegen doel is en misschien niet haalbaar. Maar tussenvormen, zoals Socratische gesprekken hebben met mensen, is ook al heel leuk. Het is in ieder geval een risicovrije onderneming. Het vraagt geen grote investeringen en de studie is leuk. Dus ik ga langzaam dat pad op en dan zie ik wel waar ik terecht kom.

In filosofische zin zijn er ook veel verbanden te leggen tussen het leven en trailrunning. Het lopen wordt op een gegeven moment een mentale uitdaging, geen fysieke. Dat was ook het geval tijdens een tocht van 100 kilometer rondom de Eiger, een 3970 m hoge berg in Zwitserland. Ik moest na ongeveer 70 kilometer – ik had toen 6000 hoogtemeters erop zitten – stoppen bij een restaurant en bij de verwarming gaan zitten om op te warmen. Ik was gewoon niet meer warm te krijgen. Ik was op. Dat was één van de momenten waarop ik het diepst ben gegaan.  

De les was toen vrij simpel: ik was te hard van start gegaan. Als je begint met een loopcarrière wil je zo hard mogelijk rennen. Je begint vaak met 5 of 10 kilometer. Dat wil je snel doen. Maar als je langere afstanden aflegt, dus 100 kilometer door de bergen, dan ben je soms 15 tot 20 uur bezig. Dan verandert het meer van een race naar een reis. En dat is ook iets dat ik mijzelf altijd voorhoud: als ik aan de start sta, dan weet ik gewoon: over driekwart dag ben ik hier nog steeds mee bezig. Dus ik moet niet denken aan racen, ik moet denken aan reizen. Ik moet denken aan langere tijd onderweg zijn. Met die instelling kom je véél verder.  

Er vindt op een gegeven moment een soort spel plaats tussen de renners onderling. Je gaat de mensen om je heen niet meer zien als tegenstanders, maar je zoekt juist steun. Je krijgt zwijgende bondgenoten met wie je al een tijdje samen loopt zonder wat te zeggen, maar je stopt wel als de ander stopt. Dat soort banden zijn heel bijzonder. Ik vind het mooi om te zien. Je gaat je ook afvragen: Waarom doe ik dit? Dan krijg je een interne dialoog. Dit begint vaak met de vraag ‘waar ben ik in godsnaam mee bezig?’. Die vraag gaat over meer dan alleen de loop waarmee je bezig bent. Het gaat vervolgens ook over waar je verder in je leven mee bezig bent. Meestal is het antwoord: dit maakt het leven mooi en uitdagend, dit hoort er gewoon bij. 

Deel deze pagina